الدرس الثامن — العمل + المستقبل القريب

images (17)

 

 

 

الدرس الثامن — العمل + المستقبل القريب

سنتعلّم مفردات المهن وأماكن العمل، ثم صياغة المستقبل القريب باستخدام gaan + infinitief واستخدام zullen، مع حوارات وتمارين تطبيقية.

1) مفردات العمل والمهن (Beroepen)

العربية الهولندية مثال
المعلّم de leraar Mijn broer is leraar.
الطبيب de dokter De dokter helpt patiënten.
المهندس de ingenieur Hij is ingenieur.
البائع de verkoper Zij werkt als verkoper.
الطالب de student Ik ben student.
العربية الهولندية مثال
الطباخ de kok De kok kookt soep.
السائق de chauffeur Hij is buschauffeur.
الشرطي de politieagent De politieagent helpt.
الممرضة de verpleegster Zij is verpleegster.
الفلاح de boer De boer werkt op het land.

2) مكان العمل (Werkplaats)

العربية الهولندية مثال
المكتب het kantoor Ik werk op kantoor.
المصنع de fabriek Hij werkt in een fabriek.
المتجر de winkel Zij werkt in een winkel.
المدرسة de school De leraar werkt op school.
المستشفى het ziekenhuis Zij werkt in een ziekenhuis.
المطعم het restaurant De kok werkt in een restaurant.

3) المستقبل القريب (gaan + infinitief)

نستعمل تصريف gaan + الفعل بالمصدر للخطط القريبة.

أمثلة:
Ik ga morgen werken. = سأعمل غدًا.
Wij gaan een boek lezen. = سنقرأ كتابًا.
Hij gaat met de trein reizen. = سوف يسافر بالقطار.

4) صيغة المستقبل بـ zullen

الضمير التصريف مثال
ik zal Ik zal je morgen bellen. = سأتصل بك غدًا.
jij/je zult/zal Jij zult studeren. = ستدرس.
hij/zij zal Hij zal werken. = سيعمل.
wij/jullie/zij zullen Wij zullen helpen. = سنساعد.

5) حوارات قصيرة

أ) عن المهنة

A: Wat is jouw beroep?
B: Ik ben leraar.
A: Waar werk je?
B: Ik werk op een school.

ب) عن المستقبل

A: Wat ga je morgen doen?
B: Ik ga studeren en werken.
A: Zullen we samen koffie drinken?
B: Ja, dat is goed!

6) تمارين (Oefeningen)

  1. ترجم: « أنا طالب. أدرس في المدرسة. »
  2. اكتب جملة عن مهنة شخص تعرفه.
  3. استعمل gaan + infinitief: « سأسافر غدًا. »
  4. استعمل zullen في جملة: « سأساعدك. »
  5. أعد كتابة الحوار مع مهنة مختلفة (مثال: dokter, verkoper).
إجابات مقترحة (للمراجعة الذاتية)
  1. Ik ben student. Ik studeer op school.
  2. Mijn vriend is ingenieur. / Mijn moeder is dokter.
  3. Ik ga morgen reizen. / Ik ga morgen met het vliegtuig vliegen.
  4. Ik zal je helpen. / Wij zullen later bellen.
  5. تختلف الإجابات حسب اختيارك.

Laisser un commentaire

Votre adresse e-mail ne sera pas publiée. Les champs obligatoires sont indiqués avec *

Retour en haut